zondag 8 september 2019

Zelfreflectie nodig in de Kunsten

Door Ernestine Comvalius (gastredacteur)

"Het diversiteitsbeleid in de cultuursector is faliekant mislukt.” Deze opvallende zin stond vorige maand in een artikel van NRC (Stop met opdringen witte cultuur) en is van Clayde Menso en Melle Daamen. Allebei hebben ze ruimschoots hun sporen in de culturele sector verdiend, onder meer als theaterdirecteur. Ze schrijven verder dat niet alleen qua publiek maar ook wat betreft organisatie gesubsidieerde theaters, concertzalen en musea, overwegend witte bolwerken blijven. Bovendien hekelen ze de argumenten die de gevestigde instellingen opvoeren om het diversiteitsbeleid echt vorm te geven. Zoals:  ‘Ze zijn er niet. Ze willen of kunnen niet. We hebben meer tijd, geld en best practices nodig.‘

Ernestine Comvalius



Als theaterdirecteur ben ik 20 jaar getuige van en deelnemer aan de discussie over de noodzaak van diversiteit en inclusie in de kunstensector. Het is verbluffend dat de excuses als een mantra worden herhaald. Terwijl ik dit schrijf hoor ik de echo van degenen die vinden dat er wel stappen zijn gemaakt. Er zijn nieuwe personen van kleur aangetreden als managers, de biastrainingen van bijvoorbeeld de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten worden goed afgenomen en er zijn legio voorbeelden van goede initiatieven.

De conclusie van Menso en Daamen dat het diversiteitsbeleid is mislukt, komt bij sommigen hard aan. De vraag is of er fundamenteel iets is veranderd in de afgelopen 20 jaar en of we blij moeten zijn met goede intenties, tijdelijke initiatieven en de trage stappen vooruit. Vele directeuren in de kunstwereld verkrampen bij de onvermijdelijke vernieuwing die nodig is om de organisatie en de programmering inclusief, representatief en relevant te maken dan wel te houden. Continu klaagt men over ‘een taak erbij’ of men noemt het ‘een verzwaring’ of dat het is ‘opgelegd door de gemeente’.

Ik neem deel aan verschillende directieoverleggen in Amsterdam en daarbuiten en hoor de weerstand en het gesteun aan. Ik denk niet dat men erbij stilstaat wat dit voor mij en andere personen van kleur in leidinggevende posities betekent. De gemeenschappen waar wij uit voortkomen worden enorm geproblematiseerd door personen die machtsposities bekleden. Meestal laten wij niet merken dat dit ons raakt. Beheerst gaan we het gesprek aan en geduldig verwoorden wij onze visie. Dat heb ik 20 jaar lang gedaan maar nu kies ik er voor om deze gesprekken niet meer lijdzaam te ondergaan. Ook al ben ik negen van de tien keer de enige zwarte vrouw in het gezelschap, dan nog zal ik de kritische vraag stellen: “Hoezo een taak erbij?” 

Niet zo lang geleden sprak een theaterdirecteur in een vergadering haar ongenoegen uit over jonge talenten van kleur omdat ze volgens haar altijd vinden dat ze gediscrimineerd worden en dat er altijd zo’n spanning ontstaat bij een grapje over ras of afkomst. Waarom kunnen ze niet alles van zich afzetten en gewoon doen, vroeg ze. Wat mij betreft laat ze hiermee zien dat ze een gebrek heeft aan historische kennis, geen inzicht heeft in bestaande machtsstructuren en iets tekort komt aan interculturele sensitiviteit.
  
Een ander voorval is de roep van een theaterdirecteur tijdens een conferentie. Volgens hem zou het fijn zijn als zwarte makers universele stukken produceerden die niet telkens het zwart-witprobleem adresseerden of hun positie in de samenleving. Ook deze spreker had geen besef van het dominante superieure perspectief van waaruit hij sprak. Universeel wordt gedefinieerd vanuit een westers perspectief. Het doet mij denken aan het interview met Toni Morrison waarin haar gevraagd wordt of zij ooit van plan is om witte personages centraal te stellen in haar boek. Haar antwoord is: begrijp je hoe racistisch deze vraag is. Zou je aan een witte schrijver ooit vragen wanneer hij van plan is om eindelijk eens over zwarte personages te schrijven? De vraag impliceert dat Morrison pas dan de status van een schrijver waard is. Menso en Daamen zijn voorstander van een ‘beleid dat gericht is op het bieden van ruimte aan verscheidenheid en (echte) diversiteit.’ Zij pleiten voor de bereidheid om macht en middelen te delen.

Met de voorbeelden die ik hierboven heb beschreven wil ik aantonen dat zolang er sprake is van superioriteitsdenken en een gebrek aan echte belangstelling voor andere kunstuitingen en perspectieven, de gewenste radicale verandering en de bereidheid om macht en middelen te delen zal uitblijven of in beperkte mate een kans zal krijgen. De vraag is in hoeverre de kunstwereld onderkent dat er sprake is van een dominant westers perspectief en in hoeverre men bereid is om daar kritisch op te reflecteren en op gelijkwaardige wijze met cultureel diverse makers in dialoog te gaan en andere perspectieven toe te laten. De instellingen binnen de kunstsector die niet sneller gaan meebewegen met de veranderende samenleving, kunnen op termijn hun relevantie voor grote delen van de samenleving verliezen en daarmee komt ook hun bestaansrecht in gevaar.

Touria Meliani, wethouder cultuur in Amsterdam, heeft in haar contourennota aangegeven dat representatie en inclusie leidend zijn in het Kunstenplan en dat zij voorstander is van een eerlijker verdeling van publieke middelen. De roep uit het kunstveld om meer geld als voorwaarde voor diversiteit en inclusie was teleurstellend, evenals de achterhaalde en uitgekauwde suggestie dat diversiteit en inclusie ten koste gaan van de kwaliteit in de kunsten. 

Vanuit het Cultuur Consortium Zuidoost, aangevoerd door CBK Zuidoost, Imagine IC en het Bijlmer Parktheater, hebben wij afstand genomen van dit geluid en een eigen reactie uitgesproken tijdens de vergadering van de Raadscommissie cultuur. Samen vertegenwoordigen wij 60 jaar ervaring op het gebied van programmering met én autonome kwaliteit én breed publieksbereik, betoogden wij. Voor ons zijn representatie en inclusie gedurende al die jaren de rode draad door ons werk. Onze expertise bouwden wij op in een tijd waarin de kunstensector neerkeek op ons werk in Amsterdam Zuidoost. Overigens hebben wij tijdens die raadsvergadering onze bereidheid uitgesproken om kennis te delen.  

Diversiteit en inclusie gaan over machtsdeling en representatie, maar vooral ook over de verrijking en vernieuwing van de kunsten in een onafwendbare ontwikkeling waarin de kansen voor het oprapen liggen. Daarvoor is zelfreflectie nodig, dat continue durven bevragen van gehanteerde referentiekaders. En niet te vergeten, de verbeelding. Is verbeeldingskracht niet een kernkwaliteit van de kunsten?